vorige namen | 1919: PI48: L.Wijnen, Philipine
1924: PI47: A.van Hurck
1928: YE50: W. van Rooy, Yerseke
1951: DZ78: S. Kroeze Delfzijl
1951: DZ78 : E. de Vries,
1956: WL18: J.Visser en M en J Post te Nes
1960: WL18: M. Post
1970: Stofberg Leimuiden
1972: G. Portengen Muiden
1974: H. Smit en P. Dekker
1980: J.P. van Loohuizen Weesp
1985: J.W. vd Berg
2001: IJ. Dijkstra |
historie vaartuig | Het schip is de tweede mosselaak die door de Boer te Lemmer in 1917 werd gebouwd. De eerdere mosselaak in dat jaar wordt in de werfboeken een ‘motoraak’ genoemd, gebouwd voor P. Verschraegen. Deze aak wordt geleverd met een ‘Goedkoop’ motor van 20pk MI 1311; kosten motor fl. 3300,=. De aak ‘Maria Cristina’, die in de werfboeken een ‘motorvischaak’ wordt genoemd (bouw van schip als Verschraegen), vertrekt echter zonder motor (maar wel met een geklonken schroefaskoker en motorfundatie in het achterschip). De werfboeken vermelden: geleverd 27 september 1917. Uit het Kromhoutarchief blijkt het schip geleverd werd aan iemand die er in Antwerpen een 20pk Kromhout type M1 motor in heeft laten plaatsen. De Belgische opdrachtgever is echter ook niet in het Belgisch Kromhoutarchief te vinden. Een en ander is enigszins verwarrend omdat Goedkoop de geldschieter achter de Kromhout fabriek KMF was geworden, nadat deze in financiële moeilijkheden was geraakt. Waarschijnlijk zijn beide schepen dus uitgerust met een zelfde (gloeikop Kromhout-) motor. De een geleverd via Goedkoop Amsterdam, merk Kromhout, en de ander geleverd door KMF aan de Belgische dealer van deze motoren te Antwerpen, dhr. Emil Wauters Frères met het motornummer 1417. Door dit nummer weten we hoe de opdracht voor deze aak tot stand is gekomen en konden we de eerste naam van het schip en eigenaar vaststellen. De aak van Verschraegen heeft immers motornummer (MI) 1311! Dit is dus de ‘motorvischaak’ gebouwd voor de gebroeders Schott. Een mosselaak is een wat bredere en achter wat vollere Lemsteraak, iets minder diepstekend dan de andere Lemsteraken, speciaal ingericht voor het vervoer van mosselzaad en mosselen van de Waddenzee naar Zeeland. Een aantal Zeeuwse vissers maakte jaarlijks die tochten, om dat zaad in haar eigen percelen in Zeeland weer uit te kunnen zetten. Daar groeide de mossel verder en werd, na een aantal keren te zijn verwaterd, geoogst en verhandeld. De Lemmer mosselaak bleek een snelle zeiler en een zeer hanteerbaar schip in vergelijking met de Hengsten en Hoogaarsen die de gebruikelijke Zeeuwse vissersschepen waren. De Zeeuwen spreken derhalve over dit soort van aken wel over ‘Lemmerjachten’. Op grond van het feit dat er een flink aantal van deze schepen in Bruinisse lag, werd er ook wel over ‘Bruinisser jachten’ gesproken. Het woord jacht is hier in de oud vaderlandse betekenis afgeleid van ‘jagen’ hetgeen ‘snel varen’ als betekenis had. Volgens zeggen scheelde het de vissers die naar de Waddenzee en terug voeren vanuit Zeeland een volle dag om deze reis te volbrengen. En ook voor het naar de markt brengen van mosselen was die snelheid natuurlijk belangrijk. Geen wonder dus dat een flink aantal Zeeuwen bij De Boer in Lemmer, maar ook bij Stapel in Enkhuizen, bij Appelo te Zwartsluis en bij Van Goor in Kampen een mosselaak bestelden. In Zeeland zelf kwam naar aanleiding van deze aken bij scheepsbouwers de gedachte op om hun eigen schepen die daar geschikt voor waren van een soortgelijke kont te voorzien. Zo ontstond o.a. de Lemmerhengst. Als het schip uit de visserij komt in 1972 wordt het verbouwd en ingericht voor de chartervaart die in opkomst is gekomen. In 2001 koopt de huidige eigenaar het schip. Het is dan aan een grote restauratie toe. Heine Deelstra wordt daarvoor ingeschakeld om een plan te maken, en op de werf van Lex Tichelaar, de SRF, wordt deze uitgevoerd. Er komt een Lemsteraak roef op, en alle achterstallige onderhoud wordt uitgevoerd. Johan Prins verzorgt in de jaren daarna het intimmeren en al het andere houtwerk aan het schip. Door deze refit is alleen aan de vorm nog te zien dat het hier om een oude mosselaak gaat. |