historie vaartuig | 2839 “De Lis” schouwverslag
Het tjalkschip “De Lis” werd in 1903 gebouwd op de werf van Worst te Meppel onder de naam “de Vrouwe Annetje”. Het zeilschip had een dekplan met een braadspil, een kistluik, één mast, een laadhoofd en verzonken roef. Ze werd in 1917 met 3 meter verlengd en in 1931 omgebouwd tot motorschip met stuurhuis boven de motorruimte en achterliggende salonroef. Gemotoriseerd met een Kromhout 2Mi 44 Epk MD-motor met mechanische keerkoppeling. De motor is voorzien van 2 van Beekhoven (naar Klaas van Beekhoven, monteur bij Kramer machinefabriek) verstelbare verstuivers. Deze verstuivers kunnen bij beide cilinders gelijktijdig versteld worden. Deze verschuiving van de verstuivers geeft een vermogensvermeerdering van ca 15 epk . Dat komt omdat je de richting van de ingespoten gasoliestraal naar beneden stelt. Dus niet op de zgn. “gloeieikel” maar lager waardoor een verbeterde verbranding ontstaat. Je kunt ze uitsluitend verstellen bij een reeds doorgewarmde motor op bedrijfstemperatuur anders gaat de motor onregelmatig lopen en zelfs afslaan. Om onvolledige verbranding te voorkomen dien je de verstuivers weer omhoog te stellen als de motor weer terug gaat in toeren en daardoor afkoelt.
Volgens een kenner heeft deze motor een rustige- en regelmatige loop. Er zijn 3 gelijke motoren bekend en actief in een vaartuig en 2 losse motoren voor demonstratiedoeleinden.
In 1931 werd gelijk met het aanbrengen van de salonroef en machinekamer het laadhoofd vervangen, waarbij dit is doorgetrokken en verhoogd. De schalkhaken werden vervangen door een bulbijzer die nu als keggenbank dient.
1951 is als referentiejaar gekozen vanwege de beschikbare foto’s uit dat jaar. Uit de verklaringen van de beide nog in leven zijnde schippers uit de voorgaande periode dat zij sinds 1931 niets hebben veranderd aan het schip en dat alles uit de ingrijpende verbouwing van 1931 stamt zou ook dat jaar als referentie kunnen worden genomen.
We mogen stellen dat het uiterlijk en het karakter van het schip vrijwel overeenkomt met een voor die tijd gebruikelijk silhouet en kleurstelling. Hetgeen met aanwezige foto’s kan worden aangetoond. Het verschil bestaat uit de voor bewoning noodzakelijke daglichttoetreding in de vorm van – verzonken – lichtluiken en enkele patrijspoorten in de den.
Tot in de jaren ’50 was het gebruikelijk om de onderkant van de den in een lichter grijstint te schilderen, met een donkerbruine bovenzijde. Door deze kleurstelling leek het schip minder diep te liggen dan het in werkelijkheid was. Door het gebruik van de enkele patrijspoorten is gekozen voor de enkele bruine kleurstelling op de den.
Opmerkelijke details:
Bij de ombouw van zeilschip naar motorschip is ervoor gekozen om een zo groot mogelijk laadruim te behouden. De verkleining van het laadruim door het aanbrengen van een motorkamer betekent dat minder lading kon worden meegenomen; dus een kleinere vrachtprijs. Bij dit schip is ervoor gekozen om de motor zo ver mogelijk naar achteren te zetten. Daarvoor moest de verzonken roef wijken. Daarentegen ontstond ruimte om het middendeel te verhogen t.b.v. de motor en een stuurstand boven de motor te maken. Tevens werd het mogelijk de woning achter de stuurstand te maken, omdat de m3 woninginhoud hoger in het rondlopende achterschip kon worden aangebracht.
Terzijde van de motorkamer ontstond aan BB een extra laad- of bergruimte. Aan Sb kon een kleine keuken worden aangebracht. De gebruikelijke doorgang naar het ruim (holdeur) is niet aanwezig. Er heeft bij dit schip nooit een deur gezeten naar het ruim bij de keuken volgens de verklaring van de oude schipper die door middel van een tekening heeft beschreven hoe de ruimte was. Daar was geen doorgang maar een dicht stalen schot, De ruimte erachter was puur voor meer laadruimte aangelegd waardoor er minder ruimte was voor de motorkamer.
De stalen dekken en de gangboorden zijn origineel van ruitplaat uitgevoerd. Door een van-meet-af-aan goede conservering is het ruitpatroon vrijwel onbeschadigd.
De mast-ankerlier bevat een schalmschijf voor de ankerketting aan BB en een speciale verhaalkop aan Sb van de zijplaten welke ingezet kon worden voor lijn- en draadwerk, maar middels de opgegoten ribben ook gebruikt kon worden om een ankerketting van een tweede anker in te halen.
Er zijn 2 uitlaatpoorten voor de knalpot: Eén aan Sb-zijde en één door het Sb boeisel aan de achterzijde.
In het boeisel Sb en BB aan de voorzijde zijn blinde klinken aangebracht die erop zouden kunnen wijzen dat het schip ook ooit van een laadmastje is voorzien geweest. De schipper die het schip heeft gekocht van Stoffer de Jonge (Deze Stoffer de Jonge was de schipper die de ombouw naar motorschip heeft laten uitvoeren) heeft aan de toenmalige schipper echter zeer expliciet verklaard dat er nooit een laadmast is geweest. Nu er bovendien geen aanwijzingen/sporen van een bijbehorende lier zijn aangetroffen, moet worden aangenomen dat deze klinken een ander doel hebben gehad.
Verder kunnen in het boeisel sporen terug gevonden worden van de oorspronkelijke aanwezigheid van de in de zeilperiode aanwezige gietijzeren bolders en de plaatsen waar zwaarden en puttingijzers waren bevestigd.
Helaas is niet meer te achterhalen waarvoor vierkante nagelkoppen van ongeveer 3 x 3 cm in het dek bedoeld zijn geweest. Omdat ze op dezelfde plaats zitten als bij vergelijkbare schepen, bestaat het vermoeden dat deze van de overloop van de fok zijn geweest.
Op de roef bevinden zich nog schalkogen waarin de scepters voor een zonnetent of voor de staanders van de waslijn konden worden gezet.
Het interieur van de roef is harmonieus aangepast aan het nieuwe gebruik van varend woonschip maar op een voor een roef karakteristieke wijze.
De huidige eigenaren hebben een ruime praktijk opgebouwd in het omgaan met de authentieke aandrijving en de beperkingen die dit geeft bij een vrij hoog op het water liggende romp en het ontbreken van driftbeperking middels zwaarden.
De intentie is aanwezig om het “ensemble” schip en motor in takt te houden. Daartoe is een reservemotor aanwezig voor geval dat………….
29 december 2016
Wim Mendelts
Han Visser |