Vijf Gebroeders

identificatie
naamVijf Gebroeders
RVEN nr826
visserijnummer
zeilnummer
te boek gesteld
typewaalschokker
categorievisserijschip
vaartuig
lengte15.5
breedte5.3
diepgang0.9
kruiphoogte1.9
tonnage 4
materiaal rompijzer
materiaal romp (spec.)staal
bouwwijze rompgeklonken
voortstuwing (oorspr.)motor
masthoogte10.0
soort tuigsteunzeilen
materiaal zeil
oppervlakte zeil3.0
bouwjaar vaartuigca 1924
bouwperiode1920-1930
werfgegevens
werfEltink - Beneden-Leeuwen
werfnaam
plaats, provincie werfBeneden Leeuwen, Gld
werf bijzonderhedenIn 1908 begon Gradus Eltink aan de binnenkant van de dijk met de bouw van stalen en ijzeren parlevinkers, schokkers, vletten, e.d. In 1930 werd het bedrijf, na het overlijden van Gradus, voortgezet door zijn weduwe G.B.A. Eltink en 7 zonen. De zonen Harry en Willy blijven in het bedrijf en starten in 1941 de eerste werf. De andere zonen gaan verder in de meubelfabriek van de Eltink's. In 1944 worden werkplaats en woonhuis door de Duitsers platgebrand. In een noodwerkplaats en het bedrijf houdt zich bezig met het lichten van schepen, bouwen van vrachtauto's en tabaksnijmachines. In 1947 wordt het bedrijf als "Metallurgica" gevestigd in een rijnaak. Op het dek worden vaartuigen gebouwd. Daarnaast wordt een dwarshelling aan de Lange Waal (Dijk 425) in Beneden Leeuwen in gebruik genomen. Tot 1959 worden schepen tot 25 meter gebouwd, parlevinkers, sleepvletten, sleepboten,directieboten, veerboten, passagiersschepen en jachten. Harry Eltink begon in 1959 een werf aan de Kanaalweg 4 in Mook "H.A. Eltink Scheeps- en Jachtwerf MOOK" met 2 hellingen en een werkplaats. In 1964 kwam hier een derde helling bij. Vanaf 1968 komen drie zonen van Harry op het bedrijf en in 1974 verkoopt hij de werf aan zijn vier zonen en wordt het bedrijf een BV: H.A.Eltink's Scheeps- en Jachtwerf B.V. In 1985 werd de werf van V.S.N. in Katwijk (NB) gekocht. Hier worden tot op heden casco's voor zeer luxe jachten gebouwd. In 1985 loopt het laatste casco van de oude werf in Mook van stapel. In 1992 wordt deze werf definitief gesloten om plaats te maken voor woningbouw.
historie vaartuig
vorige namen
historie vaartuig
Waalschokker Vijf Gebroeders
Fragment uit DE LAATSTE RIVIERVISSERS door PIET LOBREGT en JOHAN VAN OS
HOOFDSTUK 15

  
 
Plaatijzer en klinknagels
  
De enige houten schokker die puik, fraai van aanzien en volwaardig was, werd in 1905 op een werf in Monnikendam gloednieuw gebouwd in opdracht van de Duitse visfabrikanten Rütter en Waldemann uit Keulen. Als zetbaas woont aan boord Johannes Sepers. Er gaat op de kleine vissersgemeenschap in Heerewaarden en in de diaspora een geweldige inspiratie van uit, maar hout heeft zijn tijd gehad. Omstreeks 1910 maakt de jonge Jos Udo, zoon van Gerrit, zelf een bouwtekening, nog naar het model van de houten zuiderzeeschepen, maar uitvoerbaar in plaatijzer en klinknagels. Vader en zoon reizen diverse werven af, tot ze in Nijmegen een bedrijf vinden dat de bouw aandurft. In 1911 loopt het nieuwe schip van stapel. Kosten: f 2275,--. Uiteraard vindt het navolging, bij sommige vissers in voorzichtige etappes: eerst laten ze een romp van ijzer bouwen en later vervangen ze ook het houten dek geleidelijk door platen. Het vooronder wordt ruimer, de inrichting geriefelijker. Het woon- en slaapvertrek wordt, langs een trapje, uitgebreid met een roef, die terzijde, iets overstekend, dwars tegen het voordek komt te staan en de keuken herbergt.
   
De nieuwe schokkers zijn zelfs uitgerust met een toilet, een ongekende weelde vergeleken bij de tijd dat de visser zijn behoefte deed in een oude klomp of gewoon in de roeiboot, even overboord. In het zicht van de Duitse Domstad aan de Rijn ging dat onder het tussen Maas en Waal al eeuwen geldige excuus: "Wie kent mijn kont in Keulen?", maar het moderne type schokker voer onder te sprekende namen: "De Onderneming", "Nova Cura" of "Goede Gunst".
  
Ontheemde groepen
  
Ruimte, komfort en hygiënische voorzieningen maakten het mogelijk dat de visser in plaats van een knecht zijn vrouw meenam, openlijk en eventueel met het hele gezin. Dat drukte de loonkosten en kwam in zoverre tegemoet aan een zeer oude neiging in het vissersbestaan, maar het bracht tegelijk twee volslagen nieuwe toestanden teweeg. Ten eerste werd eindelijk het mannenmonopolie te water doorbroken; op de tweede plaats echter ontstond er een groep vissers die nagenoeg ontheemd raakte. Vooral sinds 1930, toen de werven Van Rossem in Dreumel, Eltink in Leeuwen ("de Leeuwense smid"), Janssen in Druten, Van de Werf in Deest en het eigen bedrijf van Jos Sepers & Zn. in Heerewaarden tientallen ijzeren schokkers - nieuw of verbouwd - hadden afgeleverd, ging - mede onder druk van de krisis - bijna één derde van de Heerewaardense vissers er toe over zijn huis aan de wal te verkopen en mèt het gezin permanent zijn intrek te nemen op de boot. Een andere, bijna even grote groep bestond uit jonge vissers die het ouderlijk huis vaarwel zeiden en àf ongehuwd op de schokker bleven, àf pas trouwden, als ze - al dan niet in geld - genoeg gekregen hadden van de visserij, waarbij het bepaald niet zeker was of ze nog ooit in Heerewaarden terugkeerden.
  
Vissen op de maan
  
"Aol vange is gin kunst, ae'k mar laotes ha." Aldus moet in het begin van de eeuw een Heerewaardense visser zich uitgesproken hebben, een merkwaardig gerundium ("Iatens") te baat nemend om zijn grote probleem weer te geven: hij ving meer paling dan hij kon bergen. Zijn beun was te klein. Opnieuw raakte in ge visserij het evenwicht tussen vangst en afzet zoek, zelfs bij een zo taaie en makkelijk houdbare vis als de paling. Het hoogtepunt van de vangsten lag tussen september en begin december. Maar ook buiten die periode waren de wonderen niet de wereld uit. Omstreeks Driekoningen in 1922 ving C. van Sonsbeek in 3 x 24 uur 5000 pond paling. Vangsten van 5 tot 600 stuks per nacht waren op een goede plek normaal.
  
De paling, van inborst een roofvis, trekt ook als hij geen mug meer lust het liefst nog onder duistere omstandigheden zeewaarts. Wanneer het licht van de zon of de volle maan te diep in het water schijnt, houdt hij zich schuil. Op de schokker werd er daarom "meer op de maan dan op de zon" geleefd, zoals iedere vissersvrouw zich herinnert. Volle maan bracht de bemanning 'n paar dagen rust, of althans een adempauze om de netten te tanen en de was te doen. Sinds de komst van de vrouw aan boord werden die twee bezigheden scherp uit el kaar gehouden. Voordien waren er altijd wel vissers die hun ondergoed opkookten in de taanketel.
  
Bij wassend en troebel water had de maan weinig invloed op de palingtrek en werd er in ijltempo doorgewel-kt. Na de overgang van de kleine op de grote kuil en vooral na de intrede van de kostbare ijzeren schokker was het streven er trouwens steeds meer op gericht de visserij tot een continubedrijf te maken.
  
Afspraken met de bond
  
De kuil moest te water: kwam er niets in, ging er ook niets uit Maar er liep altijd wel wàt binnen in de opengesperde muil, die soms een omvang had van 12 bij 6 en een lengte van 40 tot 50 meter. Het enge uiteinde, de "kruik", bestond uit een steeds nauwmaziger gebreide, 4 tot 5 meter lange fuik. Een massa witvis, maar ook jonge aftrekkende elft en zalm liep daarin letterlijk dood tussen de kronkelende, om zich heen bijtende paling.
  
Kreeg "de grote kuil" onder de eerste schokkervissers van Moerdijk de troetelnaam wonderkuil, de zalm- en spieringvissers van het lager gelegen Willemstad maakten er moordkuil van, en dat odium is de hele schokkervisserij blijven aankleven, ook nadat op 16 april 1914 de georganiseerde kuilvissers op een vergadering in Heerewaarden een drietal voorstellen hadden aangenomen om de schade aan broed en jonge vis zoveel mogelijk te beperken.
  
De voornaamste afspraak was dat de kuil voortaan per nacht meerdere keren gelicht en schoongemaakt zou worden. Witvis, jonge zalm, elft en ondermaatse aal ging dan weer overboord. Het spreekt vanzelf dat dit soort op wijsheid en goede wil stoelende maatregelen nogal wat ruimte liet voor een subjectieve interpretatie. De wet schreef raampalingfuiken en ankerkuilen kort en bondig - tè kort overigens - een gesloten tijd voor van 1 april tot 3 mei. En wat deed de palingvisser dan, ingedeeld als hij eenmaal was bij het ontwortelde ras der schuimers? Hij trok de Duitse Rijn op, waar hij buiten de wet viel en zich vaak ook moreel ontlast voelde van de afspraken met zijn bond. De Duitse waterbazen verlangden dat paling en zalm aan hen werden afgeleverd; de witvis kon de visser achterhouden. Zijn knechtje ging er in de stad mee langs de deur en van de opbrengst kon hij tijdens zijn buitenlandse reis met 'n beetje geluk net zijn wekelijkse inkopen betalen.
  
De koele ijzertijd
 In 1917 lagen Peer en Jan van Zuilichem met hun schokker onder de spoorbrug van Maastricht te vissen. Ze vingen (in de barbeelzone) meer "berm" dan paling, maar deze witvis vertoonde zoveel wratten op de rug dat hij in de stad onverkoopbaar bleek. Met een goed gewet mes wist Peer de onsmakelijke bobbels operatief te verwijderen en bij aanbod in een naburig woonwagenkamp ging het hele zoodje vlot van de hand. De Maas stond die zomer zó laag dat de vissers op hun heenreis hier en daar met de schop zelf een vaargeul hadden moeten graven, maar in september kwam er F rans regenwater opzetten en in 4 x 24 uur vingen de Van Zuilichems en hun deelvisser Jan Udo 4000 pond paling.
  
Heerewaardense visser
 De zwaarste paling in Heerewaarden staat op naam van Dirk van Haften: 7 pond en 2 ons, gewogen met de zorgzaamheid van een babyweegschaal. Door de familie Van Son wordt dit rekord trouwens aangevochten: in haar kring zou ooit een paling van meer dan 8 pond gevangen zijn. In de "houten periode" wilden de schokkervissers nog wel eens prat gaan op hun wonderbare visvangsten, maar de "ijzertijd" bracht een koele geest van zakelijkheid en partikularisme met zich mee, die verplichtte tot geheimhouding van de bedrijfsresultaten. Of het gezelschap van de vrouw aan boord de mannen onderl i ng zwijgzamer maakte, weten we niet, maar als twee vissers elkaar 's morgens tegenkwamen, kreeg hun gesprek een stereotiepe wending: "Wa hádde vaendenacht7" ,,'t Eigeste aes giestere, èn 'n paor dun. En gij?" - "I kken ok."
  
Onderduiken en doorvissen
 De Duitse bezetting legde de schokkervisserij aanvankelijk weinig moeilijkheden in de weg. Paling was een wel kome bijdrage aan de schaarse voedselvoorziening. Jonge vissers waren zelfs vrijgesteld van de "Arbeitseinsatz" voor Hitler's "Reich". Zo werden sommige schokkers bij voorkeur bemand met onderduikers en jongens van de illegaliteit. De vindingrijke visser Piet van Steen bruggen, die voordien op de terugreis zijn boot al gebruikte voor het transport van steenkolen, spijkers, mest of voor een tournee met de danstent, had in de oorlog zijn onder achten gelegen schokker ingericht als een onderduikercentrum.
 Bombardementen en luchtaanvallen trotserend, bleven de vissers hun nachtwerk verrichten. In 1943 haalden 3 Heerewaardense schokkers in 3 maanden nog 15.000 pond paling uit de Duitse Benedenrijn. Op elke 5 kilometer mocht van de autoriteiten maar één schokker liggen. De vissers, die zeker onder de oorlogsomstandigheden kost wat kost bij elkaar willen blijven, redden zich uit dit probleem door getweeën aan het begin en het eind van zo'n vak voor anker te gaan, dus midden in een "rek" van 10 kilometer. Een Duitse "Wassermeister" kon zich met deze oplossing niet verenigen en sleepte de gebroeders Sepers voor het gerecht. "Wir dürfen aber froh sein," meende de verdediger, "dass wir, in einer Welt von Feinden, noch neutrale Leute haben, die hier fisschen wollen. Wo sollten wir sonst von essen? En hij kreeg nog gelijk ook.
  
Lek naar huis
  
Niet voor alle vissers lopen de oorlogsavonturen zo goed af. In 1944 wordt de onderduiker Arie Pluim gearresteerd. Hij sterft in gevangenschap. Na de bombal'dementen drijven er soms balken, bomen en zelfs lijken in de kuil. Zeer verraderlijk waren te water geraakte fosfor projectielen, die in natte toestand geen enkele uitwerking hadden, maar bij het opdrogen de hele schokker in brand konden zetten. In de laatste oorlogsdagen is menige vissersboot voetje voor voetje naar huis komen drijven, soms met een opzettelijk aangebracht lek om - zogenaamd op weg naar de werf - de grens te mogen passeren. Voorzover ze in de barre winter van '39-'40 al niet door de ijsschotsen waren geraakt, is het restant aan houten schokkers op het eind van de oorlog tijdens hun terugtocht wel verloren gegaan. Ook de enige ijzeren schokker die Heerewaarden uit de vingers van opkopers, waterrekreanten en pretschippers heeft weten te redden, vertoont kogelgaten, opgelopen bij een beschieting op de Waal.
  
De grijze garde
  
Na de bevrijding werd de grens voor de schokkervisserij gesloten. Wat er van de palingvloot nog bruikbaar was, moest het beperkte aantal visplaatsen tussen Heerewaarden en Lobith onderling en met de schokkervissers van elders delen. Onoverkomelijke moeilijkheden leverde dat niet op, want niet alleen de vloot, ook de vissersgarde en al evenzeer de palingstand raakten snel uitgedund. Het Duitse, gevolgd door het vaderlandse "Wirtschaftswunder" pompte de rivieren vol drek en gif, nog niet meteen de aal zelf, maar wel zijn voedselbronnen dodelijk aantastend. Bovendien waren inmiddels de meeste zijrivieren van de Rijn "verstuwd", al dan niet met vistrappen en -liften, die eerder het maatschappelijk geweten dan de visstand overeind hielpen. Honderden kunstwerken stonden zowel de trek van glasaal naar binnen als de aftocht van paling naar buiten in de weg. Smeerpijpen en koelsystemen warmden het water op, de vissers werd de grond onder de voeten te heet.
  
Toch telde de Visserij inspectie in 1952 op de Waal nog 76 schokkers. Daarvan hoorden er 38 in Heerewaarden thuis. Maar de overgrote meerderheid van de vissers waren mannen tussen 50 en 70 jaar. Hun tijd zou het wel du ren, meenden ze. Niemand van hen kon een opvolger aanwijzen die jonger was dan 40.
  
In het teken van tubifex
1960. Om fort St. Andries zeilen de meeuwen. Speedboten huilen op de Maas. Boven Heerewaarden is de vislucht opgetrokken, de taanketels zijn bijna uitgerookt. Het dorp tel t nog 15 vissers, echte dan, maar ze trek ken meer van Drees dan uit het water. 'n Paar jongeren baggeren met een beugel in de modderbanken op de Waal, waar de rioolslikworm alias tubifex een prettige voedingsbodem gevonden heeft. Het roodachtige borsteldiertje leeft in grote Kolonies en brengt goed geld op, als je er op ingericht bent om het na de vangst in stromend water te bewaren. Tot de investering van de tubifexvisser behoort een motorboot en een bedrijfsklare auto om op tijd de depots te bereiken van waaruit de worm per snel dienst of met het vliegtuig over binnen en buitenlandse winkels wordt verspreid als het ideale voer voor tropische vis. Je moet met je tijd mee. Het "hemaal" van de meeste mensen is per slot van rekening ingekrompen tot een bankstel dat uitzicht biedt op een aquarium en ee n kleurenscherm. Vooral van natuurfilms wordt de weergave steeds getrouwer. 1970. Er komt iets in de Waal dat de geleerden eldosulfan noemen. Binnen enkele dagen laat de borstelworm het afweten, in alle modderbanken. Het rioolslik is vervuild
oorspronkelijk vaargebiedWaal,Maas,Wadden,IJsselmeer, Zeeuwsw stromen
oorspronkelijk gebruikvisserij
funktie wijziging(en)
oorspronkelijk uiterlijk
historie interieurja
jaar uitgebruikname
huidig gebruikpleziervaart